Oproep tot bezinning. (n.a.v. Openbaring 17 en 18).
Johannes ziet in een gezicht
een vrouw in een woestijn,
gehuld in prachtige gewaden
zodat ieder denkt: “die mag er zijn!”
Haar andere versierselen worden genoemd:
parels, edelstenen, goud,
terwijl ze in haar ene hand
een prachtige gouden beker houdt.
De aantrekkingskracht van deze vrouw
– de grote hoer genoemd –
die koningen om haar vingers windt,
wordt door de kooplieden geroemd
omdat zij rijk geworden zijn
van haar weelde en van haar macht,
terwijl de getuigen van Jezus Christus
naar de slachtbank worden gebracht.
De woestijn – de grote leegte –
waarover Johannes hier vertelt,
is verstoken van geestelijk leven.
Kennelijk is niemand daarop gesteld.
Het gaat alleen om weelde en macht,
om rijkdom en om lust.
Want wil je iets betekenen,
dan is dát wel een ‘must’.
De hoer aan vele wateren
bevindt zich wereldwijd
onder volken, menigten, naties, talen,
omdat zij zich heeft uitgebreid
van Tyrus en van Babylon,
over zeeën en over land,
naar alle wereldhavens toe,
naar elke hunkerende klant.
Haar zonden hebben zich opgehoopt
tot de woning van onze God,
Die daarom vanuit de hemel roept:
“Mijn volk, vermijd het lot
waaraan de hoer te gronde gaat.
Ga weg daar, laat je niet uitdagen!
Want als je met haar gemeenschap hebt
ontvang je ook haar plagen”.
Deze boodschap is heel duidelijk;
God heeft aan haar gedacht,
zodat ál haar boze daden
tot vergelding worden gebracht.
De troost die wíj ontvangen
van onze God en Heer,
is dat wij mogen juichen
van vreugde, tot Zijn eer!
Vgl. Tyrus met Babylon in
Jes. 23: 1 – 9 en Ezech. 26 – 28: 19.
Bas Bronkhorst.
© 7 november 2011.