Job…..nú…en toen.
(naar aanleiding van het Bijbelboek Job)
Je bent een christen-handelsman,
je zaken die floreren.
Je leven is er op gericht
om de Heer, je God, te eren.
Je kinderen die vieren feest,
genieten van het leven.
Jij breng hen dan steeds in gebed * *Job 1: 5.
opdat God hen zal vergeven.
Ook in de Gemeente van de Heer
heb jij je plaats gevonden.
Je troost, vermaant en ondersteunt, * * 4; 3-4 + 29: 12-17.
en je verbindt alle gewonden.
Maar dan…opeens…gebeurt er iets
waar niemand aan had gedacht.
De vijand die trekt rovend rond!…
Wie had dát nu toch verwacht?
Bedrijven en huizen worden verwoest,
je bent ineens alles kwijt.
Je personeel slaat op de vlucht…
Weg is je zekerheid.
Dan hoor je dat je kinderen
– verzameld in een huis –
overleden zijn door het geweld
van neerstortend puin en gruis.
Gebroken stort je nu ineen,
verbijsterd door dit lot.
Geef jij nu ook, zoals vroeger Job,
toch alle eer aan God?
Uiteindelijk word je ook nog ziek,
je lijf één grote zweer. * * 2: 7-8.
Je krabt en schuurt tegen jeuk en pijn,
maar oh…wat doet dát zeer!
Dan zegt je vrouw, waar je zo van houdt:
“Vertrouw je nog steeds op God? * * 2: 9.
Zie je dan niet dat dat niets helpt,
want je gaat gewoon kapot!”
Zou jouw reactie dan ook zo zijn:
“Het goede van God nam ik aan. * * 2: 10.
En nu ook het kwade van Hem komt
loop ik echt niet bij Hem vandaan!?” .
Je vrienden komen naar je toe,
ze spreken samen af.
Ze zijn ontzet, herkennen je eerst niet, * * 2: 12-13.
en …….zwijgen als het graf.
Als jij de stilte dan verbreekt, * * 3: 1-26.
je geboortedag vervloekt,
je afvraagt waarom dit toch gebeurt,
en steun bij je vrienden zoekt,
dan volgt daarop de volgende klap:
– ze komen met een verwijt! – * * 6: 25.
“Wie onrecht doet wordt door God gestraft * * 4: 7-9.
en raakt daardoor alles kwijt.”
Je verdedigt je, teleurgesteld,
overmand door je verdriet.
Bewijzen worden niet opgevoerd, * * 19: 1-5 + 32: 12.
geloven doen ze je niet.
Je vrienden praten over God
zoals ’t in hun straatje past.
Maar jij houdt, ondanks verdriet en pijn,
toch aan je onschuld vast.
De reactie van je God en Heer
komt daarna in een storm. * * hoofdstuk 38.
Hij vergelijkt je met Zijn grote macht…..
De impact is enorm!
Het doet je beseffen hoe klein je bent,
hoe nietig…zonder kracht.
Je stamelt slechts: “Vergeef mij, Heer, * * 39: 36-38 +
wat ik te berde bracht”. 42: 6.
Dan spreekt God ook je vrienden aan,
– ze spraken over Hem niet goed – * * 42: 7.
ze praatten jou dieper in de put,
en gaven je daardoor geen moed.
Terug naar Job in vroeger tijd.
God sprak tot Elifaz dit woord:
“Alleen als Job voor jullie bidt * * 42: 8.
zal dát gebed worden verhoord”.
Wat zal dát voor Job moeilijk zijn geweest:
eerst hun veroordeling moeten verdragen,
om dan – op verzoek van Zijn Heer en God –
vergeving voor hen te vragen.
Het getuigt van zelfverloochening,
van vergeving voor wat je is aangedaan.
Zou jij dat ook hebben kunnen doen
na alle ellende die je hebt ondergaan?
In ieder geval deed Job het wél. * * 42: 9.
Hij betoonde zich een vriend
voor hen die hem veroordeelden
en het dus niet hadden verdiend.
Nadat Job gebeden had
verdween toen zweer na zweer,
omdat God Zélf hem zegende.
Zo keerde zijn gezondheid weer.
Zijn broers en zussen en bekenden * * 19: 35-15 +
kwamen ook weer bij hem thuis. 42: 11.
Ze beklaagden en ze troostten hem
en aten de maaltijd in zijn huis. * * Vgl. Openb.3:20.
De Here zegende Job daarna
nog meer dan dat Hij vroeger deed.
Job zag zijn kinderen tot het 4e geslacht * * 42: 16.
voordat hij overleed.
Conclusie: Wij leren uit deze geschiedenis
dat God weet wat Hij doet.
En dat de satan telkens weer
het onderspit delven moet.
Bas Bronkhorst.
10 – 21 maart 2013.
Omdat ik het idee had dat het Bijbelboek Job voor velen – waartoe ikzelf behoorde – een soort ver-van-mijn-bed-verhaal bleef ben ik mij in dit boek gaan verdiepen. Ik kwam er daarbij toe om dit verhaal in onze tijd te plaatsen, waarbij ik dacht aan de vele christenen die door opstanden en oorlogen alles zijn kwijtgeraakt, waarbij ik mezelf de vraag stelde hoe ik op al deze ellende zou reageren. Vandaar in sommige coupletten de vragen die aan de lezer – en dus aan mijzelf – gesteld worden.